In het kader van mijn opleiding contextueel hulpverlener heb ik onderstaande lezing geschreven.
De lezing geeft wat meer informatie over contextueel denken en mijn opvattingen.
Geachte aanwezigen,
Ik wil mijn lezing voor u graag beginnen met een stuk uit de her-vertelling van Michel Tournier van het verhaal van Robinson Crusoe. Michel Tournier heeft filosofie gestudeerd en was werkzaam als radioverslaggever en als hoofdredacteur van de Franse uitgever Plon. De her-vertelling van het verhaal van Robinson Crusoe was in 1967 zijn debuutroman als schrijver. Hij ontving hiervoor de grote prijs van de Academie Française.
De eenzaamheid is geen onveranderlijke toestand waarin ik me sinds de schipbreuk van de Virginia zou bevinden. Het is een invretende sfeer die me langzaam maar onophoudelijk bewerkt en vernietigd. De eerste dag bewoog ik me tussen twee even denkbeeldige menselijke gemeenschappen: de verdwenen bemanning en de bewoners van het eiland, want ik dacht dat het bewoond was. Ik was nog helemaal warm van mijn contacten met mijn metgezellen aan boord. In mijn geest zette ik het door de ramp onderbroken gesprek voort. En toen bleek het eiland onbewoond te zijn. Ik liep door een landschap zonder ook maar één levend wezen. Achter me verdween het groepje van mijn ongelukkige metgezellen in de nacht. Hun stemmen waren al sinds lang verstild, toen de mijne pas moe begon te worden van zijn alleenspraak. Vanaf dat ogenblik volg ik met een afschuwelijke gefascineerdheid het proces van ontmenselijking dat ik onverbiddelijk in me voel werken.
Ik weet nu dat ieder mens in zich – en als het ware boven zich – een broos en ingewikkeld bouwsel van gewoonten, reacties, reflexen, mechanismen, bezorgdheden, dromen en implicaties draagt, dat zich gevormd heeft en zich voortdurend blijft transformeren door de eeuwige aanrakingen met zijn medemensen. Als deze tere uitbotting geen sap meer krijgt, verdwijnt ze en valt uiteen, dit naaste en voornaamste onderdeel van mijn wereld. Elke dag kan ik dat wat ik daaraan te danken had afmeten aan de barsten die ik in mijn persoonlijk gebouw waarneem. Ik weet wat ik riskeren zou als ik het spraakgebruik kwijtraakte, en met al de heftigheid van mijn angst vecht ik tegen dit uiterste verval. Maar zelfs mijn relaties met de dingen zijn door mijn eenzaamheid ontaard. Wanneer een schilder of een etser menselijke figuren in een landschap of bij een gebouw aanbrengt, dan is dat niet bedoeld als stoffering. De menselijke figuren geven de proporties aan en, wat nog belangrijker is, zij vormen mogelijke (potentiele) gezichtspunten die aan het werkelijke (actuele) gezichtspunt van de beschouwer onontbeerlijke essenties toevoegen.
Op Speranza is maar één gezichtspunt, het mijne, dat van iedere essentie beroofd is. En deze beroving heeft zich niet in één dag afgespeeld. In het begin, door een onbewuste werktuiglijkheid, projecteerde ik mogelijke beschouwers op de toppen van de heuvels, achter deze of gene rots of in de takken van die of die boom. Op die manier was het eiland voorzien van een ruitvormig netwerk van interpolaties en extrapolaties, dat de verschillende kenmerken ervan duidelijker deed uitkomen en het een zekere begrijpelijkheid verleende. Zo doet ieder normaal mens in een normale situatie. Ik ben me van deze functie – zoals ook van vele andere – pas bewust geworden toen ze bij mij in verval begon te raken. Nu is dat gebeurd. Mijn visie van het eiland is tot zichzelf gereduceerd. Wat ik er niet van zie, wat zich elders op het eiland of zelfs achter mijn rug bevindt, is het absolute onbekende. Overal waar ik niet werkelijk (actueel) ben, heerst een peilloze duisternis. Trouwens, terwijl ik deze regels neerschrijf, constateer ik, dat de ervaring die ze trachten weer te geven de woorden ik ik gebruik in hun essentie zelf tegenspreekt. De taal zelf immers maakt op fundamentele wijze deel uit van die bevolkte wereld waarin de anderen als evenzovele lantaarns zijn, die een lichtend eiland vormen waarbinnen alles – zo al niet bekend – dan toch tenminste kenbaar is. De lantaarns zijn uit mijn gezichtsveld verdwenen. Hun lichtschijnsel heeft me, gevoed door mijn fantasie, nog lange tijd bereikt. Maar nu is het afgelopen, totale duisternis omringt me.
En mijn eenzaamheid tast niet slechts de begrijpelijkheid van de dingen aan. Ze ondermijnt zelfs de basis van hun bestaan. Hoe langer hoe meer word ik besprongen door twijfels over de waarachtigheid van wat mijn zintuigen mij vertellen. Ik weet nu dat de grond, waarop mijn twee voeten steunen, pas stevig is als ook anderen dan ik erop treden. Tegen het gezichtsbedrog, de luchtspiegeling de hallucinaties, de dagdroom, de hersenschim, het delirium en de gehoorstoornissen is de veiligste verdediging onze broeder, onze buurman, onze vriend of onze vijand, maar iemand, grote goden, iemand!
Naar mijn opvatting illustreert dit aangrijpende verhaal het fundament van het contextuele denken. Mensen zijn relationele wezens. Zonder de aanwezigheid van de ander verdwijnt elke zin en betekenis van het bestaan. De ander is mijn lantaarn, zelfs mijn ergste vijand is en lichtbaken die mij helpt mijn weg in het leven te kunnen vinden.
Grondlegger van het contextuele denken
De grondlegger van het contextuele denken is de Hongaars -Amerikaanse psychiater Ivar Boszormenyi- Nagy. Hij heeft geleefd van 1920 tot 2007. In 1948 gevlucht uit Hongarije vanwege de overheersing van zijn land door de Russen en in 1950 geëmigreerd naar de Verenigde Staten heeft hij jarenlang tevergeefs gezocht naar een mogelijke medische oplossing tegen schizofrenie. Al werkend met schizofrene mensen kwam hij tot de ontdekking dat daar waar binnen de veiligheid van de kliniek schizofrene mensen soms redelijk functioneerden, dat vaak na contact met het gezin van herkomst er weer verstoringen ontstonden. Zo is hij en met hem andere pioniers op het terrein van het systeemdenken zoals Salvador Minuchin, Bateson, Paul Watzlawick e.a. begonnen met het werken in gezinsverbanden om daarmee de beperkingen van het toenmalige psychoanalytisch denken, die zich uitsluitend richtte op de cliënt op te heffen. De psychoanalyse bood gewoon te weinig mogelijkheden om het gedrag binnen een gezin te beschrijven.
Een belangrijke inspiratiebron was daarbij het denken van de Joodse filosoof Martin Buber. Van hem stammen begrippen als herstellen door ontmoeten, het Tussen, het gebied van de ontmoetingsplaats tussen een “Ik’ en een ‘Gij”. Nagy werd in zijn werken en denken ondersteund door Barbara R, Kramer. Herstel door ontmoeten heeft de meeste kans wanneer mensen, die me elkaar in relatie staan, zichzelf en hun voorwaarden voor een relatie beschikbaar stellen voor dialoog, wederzijdse zorg, erkenning en onderhandeling.
In de vele gesprekken met gezinnen kwam Nagy begrippen tegen als onrechtvaardigheid, rechtvaardigheid, betrouwbaarheid en loyaliteit. Hij ontdekte dat mensen een rechtvaardige balans willen hebben tussen geven en nemen: als mensen geven dan ontstaat er een soort recht op ontvangen. Dat als mensen iets niet goed gedaan hebben ze vanuit het besef ‘schuldig’ te zijn iets wilde doen om het ‘goed’ te maken.
Deze begrippen en taalgebruik behoorden in zijn tijd niet tot het gebied van de psychologie, maar tot het terrein van de relationele ethiek. Het begrip van relationele ethiek kreeg door Nagy steeds meer betekenis: een universeel gegeven, een eerlijke verdeling tussen geven en nemen in menselijke verhoudingen en een rechtvaardige balans tussen diensten en verplichtingen. Met de ontwikkeling van zijn ideeën legde hij steeds minder nadruk op pathologie en steeds meer op het opsporen van bronnen van vertrouwen, het ondernemen van acties binnen familieverbanden om aan de balans tussen geven en nemen te werken. Nagy gaat ervan uit dat ethiek het “mens zijn zelf” is. Volgens Nagy weet ieder mens ten diepste: een ander is aangewezen op mij en ik ben aangewezen op die ander. Het fundament is dus de relatie. Als men het bijvoorbeeld heeft over recht, dan kan men erover praten en denken alsof ‘recht’ bestaat als absoluut begrip. Maar ‘recht’ bestaat niet, maar kan alleen gedaan worden. Daarmee wordt ‘recht’ een relationeel ethisch begrip, dat alleen in samenspraak met anderen werkelijkheid kan worden. Dat houdt dus ook in dat er verschillen zullen bestaan wat in het ene gezinssysteem als rechtvaardig wordt ervaren en het andere gezin. Het is dus ook niet aan de therapeut of de hulpverlener om dat te bepalen, maar het over te laten aan de dialoog tussen de verschillende leden van het gezin.
Uiteindelijk heeft dat geleid tot de publicatie in 1986 van wat we de bijbel van het contextuele denken kunnen noemen, het boek Between give and take. In het Nederlands vertaald met Tussen geven en nemen en gepubliceerd in 1994.
Ik zal nu trachten, gegeven de beperkingen van deze lezing, de belangrijkste begrippen van het contextuele denken met u te bespreken.
Nagy onderscheidt in zijn contextuele benadering vier dimensies, die de werkelijkheid bepalen:
1. De dimensie van de feiten: gegevenheden van genetische aard, ras, sekse, lichamelijke gezondheid, financiële situatie, werkzaamheden.
2. De dimensie van de psychologie: het intrapsychische van elk mens. Het verwijst naar egokracht, basisbehoeften, afweermechanismen, fantasieën, leerprocessen.
3. De dimensie van de transacties: het interpsychische, wat er tussen mensen gebeurt. Het verwijst naar communicatie- en interactiepatronen, systemen, subsystemen, rollenpatronen, macht, coalities enz. Dit is het gebied waarop de gezinstherapie zich richt.
4. De dimensie van de relationele ethiek: de rechtvaardigheid van de relatie. Het verwijst naar loyaliteit, betrouwbaarheid, verantwoordelijkheid, de balans van verworven verdiensten en verschuldigd zijn binnen een relatie, ethische implicaties.
Dimensie 1 en 3 bevatten objectieve en verifieerbare feiten. Dimensie 2 en 4 zijn subjectieve zaken en dienen dus zorgvuldig met de cliënt en/of het cliëntsysteem geverifieerd te worden.
Dimensie 1, 2 en 3 zijn dimensies die in vrijwel alle andere psychotherapeutische stromingen gehanteerd worden. Het is met name de 4e dimensie die een verrijking vormt.
Eric is getrouwd met Jolanda en heeft samen met haar 2 dochters en 2 zoons. Eric is de zoon van Jeannette en Klaas. Eric is gedurende zijn gehele jeugd gekleineerd door zijn vader en werd door zijn moeder nauwelijks gezien. Tijdens zijn jeugd woonde hij in een oud houten huis, waar het ’s nachts piepte en kraakte en hij als kleine jongen bang werd en de bescherming van de ouderlijke slaapkamer en het bed opzocht. Daar werd hij echter steeds weg gestuurd. Muisstil kroop hij dan toch de slaapkamer binnen en ging op het kleedje naast zijn moeder op de grond liggen. De kou van de nacht trotserend. Door zijn vader werd hij voor o.a. mongool uitgemaakt, dat er niets van hem deugde en dat hij verkeerd terecht zou komen. Zijn moeder werd evenzeer door zijn vader gekleineerd en mishandeld. Zijn grootste verwijt aan zijn moeder is dat ze nooit tot op de dag van vandaag voor hem op is gekomen. Zijn oma en opa van moeders kant hebben hem gelukkig veel opgevangen en daar vond hij een veilig thuis. Op zijn vraag aan zijn vader, waarom die dat goed vond, kreeg hij als antwoord, dat het nu eenmaal zo liep.
Het huwelijk van zijn ouders liep in 1997 op een scheiding uit. Later bleek dat zijn vader homoseksueel was en zelf zwaar zowel fysiek als geestelijk mishandeld was. Homoseksualiteit was een taboe in het gezin van zijn vader. Na moeizame gesprekken met zijn vader werd duidelijk dat zijn vader er toch wel trots op was dat hij Eric niet lichamelijk mishandeld had. Dat had diens vader wel met hem gedaan. Hier zien we ontstaan wat Nagy destructief recht noemt. Eric zijn vader was zowel lichamelijk als geestelijk mishandeld. Ook hij had er namelijk niet mogen zijn. Wat daar de precieze reden van was, is nog onbekend. Zijn verbaal mishandelen van zijn zoon wordt door hem gelegitimeerd met het feit dat hij hem niet lichamelijk mishandelde. Worstelend met zijn homoseksuele gevoelens is er toch een zoon geboren. Het tragische nu is dat Eric verwekt is door zijn opa, die op zijn beurt verwekt is door zijn moeder en zijn opa. Ook hier zien we een intergenerationeel patroon van herhalingen. Zowel zijn moeder, als zijn beide oma’s werden op allerlei manieren mishandeld en vernederd door hun echtgenoten. Ook het tweede huwelijk van zijn moeder was met een man die haar fysiek mishandelde, verbaal vernederde en haar bedroog met andere vrouwen net als zijn opa met oma van moeders kant. Pogingen tot een verhelderend gesprek met zowel zijn oma als zijn moeder stuiten tot op dit moment op een muur van stilzwijgen.
Tijdens de therapie gebeuren 2 wat ik zou willen noemen typisch contextuele zaken. Ten eerste dat door met behulp van het genealogisch diagram zichtbaar maken van wat er in voorgaande generaties gebeurd is, er begrip bij Eric is ontstaan over het gedrag van zijn ouders en grootouders. Dat is wat we het fenomeen van exoneratie noemen. Begrijpen hoe het komt dat mensen hem aangedaan hebben wat ze hem hebben aangedaan. Dat wil niet zeggen dat hij ze alles heeft vergeven, maar wel dat er ruimte ontstaat voor begrip en voor een dialoog in plaats van te blijven steken in woede en onbegrip. Vervolgens ook letterlijk door hem uitgesproken woorden dat dit dus nu dient te stoppen en dat hij met zijn werken ervoor wil zorgen dat zijn 3 dochters niet met zijn shit worden opgezadeld. Dat is de zorg voor het kwetsbare komende geslacht.
Uiteraard valt er nog veel meer te zeggen over deze casus. De reden dat ik deze casus kort beschrijf, is dat we in deze tijd geneigd zijn bij hulpvragen om naar het individu te kijken. Hoe kan ik de cliënt die nu tegenover mij zit begeleiden om zo snel en zo goed mogelijk weer de draad van haar of zijn leven op te pakken. Echter elk mens zit ingebed in een netwerk van familiebetrekkingen die eigenlijk altijd vele generaties terug gaat en eigenlijk heeft ook elk mens van nature een gevoel van verantwoordelijkheid voor de toekomstige generaties. Waar dat lijkt te ontbreken, is eigenlijk altijd sprake van kwetsuren, opgelopen in de jeugd, niet of nauwelijks gezien, waardoor men zich gerechtigd voelt om de rekening te vereffenen. In de blinde woede zijn de kwetsbare kinderen dan helaas vaak het eerste slachtoffer.
Een aspect wat ik hierbij niet onbenoemd wil laten, is een typisch kenmerk van de mens: rancune. Rancune, ook wel ressentiment of wrok genoemd, is een uiting van onvrede die zich kenbaar maakt door slachtoffergevoel, boosheid en beschuldigingen. De oorzaak van deze boosheid zoekt met in een andere. Deze treft het verwijt, heeft het gedaan en wordt dus als schuldige gezien. Ter illustratie, recent heb ik een gescheiden vader gesproken waarvan zijn dochter op 8-jarige leeftijd hem gezegd heeft dat ze hem liever niet meer wil zien. Dit uiteraard onder zware druk van haar moeder. Inmiddels enkele jaren later heeft hij mij gezegd dat mocht zijn dochter ooit weer contact met hem zoeken, ze als eerste alle verslagen van rechtszittingen, gesprekken met jeugdzorg, mediators etc. moet lezen alvorens hij bereid is om het contact met zijn dochter een vervolg te geven. Op mijn vraag of hij ook niet gewoon blij kon zijn dat zijn dochter weer contact met hem zocht, antwoordde hij dat dit voor hem het allerbelangrijkste was. Echtscheiding, verbreken van een partnerrelatie, het ontstaan van nieuw samengestelde gezinnen, het is aan de orde van de dag. Daarbij ontstaat onnoemelijk veel leed, pijn, verdriet, woede en vaak rancune in onze huidige samenleving. Waar de kerk, het geloof, het accepteren van lijden tot voor enkele jaren in de Nederlandse samenleving voor een zekere, beperkte verzachting kon zorgen, lijkt dat valkussen vrijwel verdwenen.
Geconfronteerd met een wereld waarin de consequenties van het handelen van de mens direct op hemzelf lijkt terug te slaan en hij dus de enige is die de consequenties van zijn handelen, zijn schuld, dient te erkennen en er verantwoordelijkheid voor dient te nemen, blijft er niemand over dan de mens zelf om dat te doen. Sterker nog, we worden ook geconfronteerd met de consequenties van het handelen van de generaties voor ons. We realiseren ons steeds meer dat het “veilige” gezin van vader, moeder, broers en zusters onlosmakelijk verweven is met veel meer. De wereld wordt steeds kleiner en mijn wereld wordt steeds groter. Waar ca. 50 jaar geleden de hongerige van Afrika “veilig” in Afrika bleven en ik met alle goede intenties met een donatie aan het Rode Kruis mijn geweten kon zussen, komen ze nu naar ons land toe. Hun leven en het leven van hun kinderen trotserend in de hoop en het verlangen om voor hun kinderen een betere toekomst te zoeken.
Genetisch onderzoek laat zien, dat waar we in de veronderstelling leven autochtone Nederlanders, Engelsen, Duitsers te zijn, onze oorsprong vaak van alle delen van de wereld komt. Dat geeft het begrip familie een hele andere dimensie. Een dimensie die ver uitstijgt boven wat we daar tot nu toe aan hebben gegeven.
Het is met name de 4e dimensie van het contextuele denken, die mij in mijn denken en handelen heeft verrijkt en mij het gevoel geeft dat daar, in ieder geval een deel, van de oplossing ligt hoe om te gaan met de veranderende samenleving. Het gaat snel, voor mij soms duizelingwekkend snel, deze wijze van kijken, creëert voor mij de mogelijkheid om een stuk rust te vinden om mijn antwoorden te vinden op de vragen die het leven mij blijft stellen.